Ziekenfondsen zijn oorspronkelijk ontstaan door samenwerking tussen kleinere verzekeringsmaatschappijen en groepen werknemers.
Het lidmaatschap van ziekenfondsen was gebonden aan werkgevers of vrijwillig lidmaatschap van de kleine fondsen. Aan het begin van de bezetting door de Duitsers, in 1941, werd het lidmaatschap verplicht gesteld. Voor iedereen die werkte maar minder verdiende als de zogenaamde ziekenfondsgrens was het ingevolge het Ziekenfondsbesluit verplicht lid te zijn van een ziekenfonds. Er werd meerdere malen, en soms stevig, gediscussieerd over het ziekenfonds na de oorlog, en zeker vanaf 1971.
Er kwam nog veel fysiek werk kijken bij de manier waarop het ziekenfonds georganiseerd werd. De contributies werden geïnd door bodes, die bij u aan huis de maandelijkse bijdragen kwam afrekenen. In 1960 werd de giro in gebruik genomen als bemiddelaar bij het innen van de maandelijkse betalingen, die direct van het op de giro gestorte loon werden ingehouden.
Het eigen fonds verdween al snel.
Met de bode verdween het persoonlijke contact, maar het ziekenfonds werd wel efficiënter, en goedkoper voor de regering.
Dat beviel blijkbaar goed want het idee achter de privatisering van het ziekenfonds naar een verplichte ziektekostenverzekering had maar een doel, kostenbesparing.
Toen aan het einde van de achttiende eeuw de ziekenfondsen werden opgericht was het de bedoeling de armste onder de bevolking te voorzien van medische en praktische hulp bij ziekte. De afgesloten verzekeringen gaven dus een dekking voor medische kosten, maar ook voor de inkomstenderving door ziekte en de kosten van een begrafenis vielen vaak onder dezelfde verzekering.
Samenwerken in een fonds.
Doordat de werkgevers en de verzekeringen samenwerkten ontstonden kleine, maar daadkrachtige en praktische bedrijven die de premies inden en de artsen, ziekenhuizen en begrafenisondernemers direct betaalden. De verzekerden of hun familie zagen de rekeningen vaak ook niet meer.
Een ziektekostenverzekering ziet er een beetje anders uit. De uitbetalingen zijn vaak aan de cliënt, die de rekeningen van ziekte, behandelingen, verblijf in het ziekenhuis en revalidatie zelf moet betalen.
Er ontstond dus al snel een tweedeling tussen privé verzekerden en fondspatiënten. Dat was meestal niet te zien, behalve bij brildragers die een ´ziekenfondsbrilletje´ op hadden.
Tweedeling is ook nu weer zichtbaar.
Helaas komt die tweedeling weer naar buiten bij het privatisering van de zorg. De mensen die betere behandelingen kunnen betalen, omdat ze een beter en uitgebreider pakket hebben, staan ook nu weer tegenover medewerkers of collega´s die zich alleen het basispakket kunnen veroorloven.
De zoektocht naar een goede en tegelijk betaalbare zorgverzekering wordt niet makkelijker. De verzekeraar heeft zich tot doel gesteld geld te verdienen, de regering wil efficiëntie en de cliënt wil geld besparen en hulp krijgen bij ziekte of gebreken. Dat zijn geen twee, maar drie tegenpolen die het maar zelden helemaal met elkaar eens zullen gaan worden.